Wie herinnert zich nog de IRT-affaire? In dit opsporingsschandaal in de jaren negentig ging het om enorme partijen drugs die bewust door politie en justitie werden doorgelaten met het oogmerk om uit te vinden welke personen achter de drugssmokkel zaten. De politiek wilde er destijds vanaf – onder meer vanwege geconstateerde ‘wildgroei in opsporingsmethoden’ – en voerde een verbod op doorlaten in. Dat verbod is vermeld in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering en heeft de bevoegdheden van de politie beter gereguleerd.

Het doorlaatverbod bevat de verplichting voor de politie om verboden en schadelijke voorwerpen in beslag te nemen op het moment dat de politie weet heeft van het bestaan van die goederen. Daarnaast moet de vindplaats van de goederen bekend zijn. Als de politie en douane bijvoorbeeld weten dat een schip vol met cocaïne de haven van Rotterdam binnenvaart, dan zullen de opsporingsdiensten de drugs eruit moeten halen. Meestal wordt een klein monster teruggeplaatst en wordt de container gevolgd om verdachten aan te kunnen houden.
Personen
Het artikel spreekt dus uitdrukkelijk over goederen. Maar hoe zit het met personen? Op de hoogte zijn van een grote hoeveelheid drugs is één ding, maar wat als het de politie bekend is dat het om mensensmokkel gaat?
Bij de invoering van het artikel heeft de Tweede Kamer daar uitgebreid over gesproken. De werking van het doorlaatverbod werd vervolgens uitgebreid. Doordat bij misdrijven zoals mensensmokkel en -handel en wederrechtelijke vrijheidsberoving de menselijke waardigheid direct in het geding is, is ook het doorlaten van personen, zodra zij in het kader van de opsporing zijn geconstateerd, niet aanvaardbaar. De politie is verplicht om in te grijpen zodra zij van deze misdrijven op de hoogte is.
Praktijk
In de praktijk gebeurt dit echter lang niet altijd. Vooral als er spanningen zijn tussen verdachten onderling lijkt de politie – met medeweten van de officier van justitie die het onderzoek leidt – vaak een oogje dicht te knijpen.
*tekst gaat door onder foto*

Zo ook in de zaak van mijn cliënt Jan* die onbedoeld betrokken was geraakt bij een bespreking na een ripdeal. Jan werd tijdens dat gesprek opgesloten en geslagen met een knuppel. Hij liep kneuzingen en blauwe plekken op. Daags na de mishandelingen hield de politie hem aan op verdenking van het uiten van een bedreiging. Uit digitale PGP-berichten in de zaak lijkt het alsof Jan daartoe is aangezet door zijn belagers.
De politie had kunnen – en wat mij betreft – ook móeten ingrijpen. De mannen die Jan opsloten, maakten immers gebruik van PGP-toestellen. Zij stuurden elkaar berichten over Jan, over de locatie van de bespreking, over het mishandelen van hun slachtoffer en over het gegeven dat ze Jan hadden bevolen om strafbare feiten te plegen. De politie kon deze PGP-berichten door een hack live meelezen. De recherche zag dus dat het in dit dossier van kwaad tot erger ging, maar mijn cliënt kon niet op ingrijpen door de politie rekenen. Dat terwijl het doorlaatverbod een actieve verplichting daartoe voor de politie inhoudt.
Gevolgen
Welke gevolgen kan dit hebben voor de strafzaak van Jan?
De Hoge Raad oordeelde eerder dat aan het overtreden van het doorlaatverbod geen gevolgen worden gegeven op het moment dat de verdachte geen nadeel heeft. Als men drugs doorlaat, dan heeft een verdachte daar geen nadeel van. Maar als een verdachte fysiek wordt aangevallen, de politie verzuimt om in actie te komen en de verdachte ook nog eens onder druk wordt gezet om strafbare feiten te gaan plegen, dan is er wel degelijk een nadeel.
Inmiddels heb ik verzocht om opheldering over de vragen hoe dit allemaal is verlopen en waarom de politie niet tot actie kwam. Afhankelijk van wat het Openbaar Ministerie naar voren brengt, zal de rechtbank hier iets van moeten vinden. Naar mijn idee zouden de rechters flinke gevolgen aan het politieoptreden moeten verbinden zodat het doorlaatverbod in de toekomst weer beter nageleefd wordt.
*Jan is een gefingeerde naam.
**Meer lezen van strafrechtadvocaat Bo Maenen? Kijk dan ook hier voor haar column ‘Forensische zorg en het strafrecht’.