Onmiddellijk nadat mijn ex-vriend had gepoogd mij om te brengen, was er een goede opvang door de politie. Daarna gebeurde er niets, beschreef ik in mijn vorige column. Dat mijn familieleden en ik geregeld belden om navraag te doen, werd ons bovendien niet in dank afgenomen. Dat vormde zelfs de aanloop naar een volgende klap in mijn gezicht. Een figuurlijke, veroorzaakt door de woorden van een rechercheur.
Terug naar die voor mij en mijn familie zo moeilijke tijd.
Zeven weken nadat ik bij de hoek van mijn huis door mijn ex werd aangevallen, ging de bel. Ik liep naar de voordeur en zag door het raam dat er een agent op de stoep stond.
Camera’s
Nadat ik camera’s had laten installeren, durfde ik sinds een paar dagen weer thuis te zijn. Ik was bang in die tijd. Bang dat de man die mij zo’n zeven maanden lang had gestalkt en vervolgens uit het niets had toegeslagen, weer zou terugkeren. Hij was immers nog steeds niet opgepakt. Sterker nog: voor zover ik wist waren de autoriteiten nog tot geen enkele actie overgegaan.

En nu was daar ineens die politieman. Ik deed open en hij stelde zich voor als de wijkagent. ‘De officier van justitie heeft mij gevraagd om eens met u te gaan praten naar aanleiding van wat er is gebeurd, want jullie bellen ons zo vaak’, zei hij. ‘Mag ik binnenkomen?’.
Serieus
Natuurlijk mocht dat. Graag zelfs, want mijn familieleden, vrienden, buren en ikzelf hadden onderhand sterk het gevoel dat mijn zaak niet serieus genomen werd.
Eenmaal binnen vertelde ik aan tafel mijn verhaal. Ik zei verbaasd te zijn dat er nog altijd geen aanvraag voor uitlevering van mijn belager was gedaan. En ik lichtte toe hoe frustrerend het was dat dit bijvoorbeeld werd vertraagd door feestdagen. Er was sporenonderzoek toegezegd maar nog steeds niet verricht, liet ik de agent verder weten. En ik zei het opvallend te vinden dat hij nu langskwam omdat we kennelijk ‘te vaak hadden gebeld’ terwijl de politie niets deed.
Stand
We informeerden inderdaad regelmatig naar de stand van zaken. En om te weten te komen wanneer de technische recherche zou komen. Want de stille getuigen van de mislukte inbraak in mijn woning, lagen nog steeds in mijn achtertuin. De vermoedelijke sporen van een koevoet waren goed waarneembaar.
Het was naar om dat aldoor te moeten zien. Ik had alles bewust laten liggen omdat ik het sporenbeeld niet wilde verstoren maar werd er voortdurend mee geconfronteerd. Hoe lang zouden die sporen goed blijven, vroeg ik me bovendien vaak af.
Hoe meer tijd er verstreek tussen de aanval en het moment waarop mijn ex-vriend zou worden opgepakt, des te groter de kans dat ook de mogelijke verwondingen en blauwe plekken op zijn lijf verdwenen zouden zijn. Tijdens de aanval had ik hem namelijk een harde trap in zijn kruis gegeven.
Bewust
Mijn zus, een advocaat, stond me in die dagen goed bij. De ene keer telefoneerde zij met de politie, de andere keer deed ik dat. Meestal stemden we het af. We waren ons ervan bewust dat te contact opnemen niet zou helpen.

Ik liet de wijkagent zien waar ik was aangevallen. De schade aan mijn ligusterhaag waar ik doorheen was gevallen was nog zichtbaar. De littekens van diepe krassen in mijn benen ook. Hij keek tevens naar de amateuristisch aandoende inbraaksporen aan de achterkant van mijn huis. Vervolgens zei hij dat hij het roerend met me eens was dat er te weinig aandacht voor mijn zaak kwam en beloofde hij ernaar te informeren op het politiebureau in Roosendaal.
Opnieuw
Een paar dagen later kwam de politieman opnieuw langs. Aan tafel, bij een kop koffie zei de wijkagent dat hij met een paar rechercheurs had gesproken. Een van hen had volgens de wijkagent gezegd: ‘Misschien is haar belager vorige week nog wel bij haar op de koffie geweest.’
Ik viel stil. Verbijsterd. Even wist ik simpelweg niet hoe ik moest reageren. Het voelde als een enorme klap in mijn gezicht. Ik kreeg het warm en koud tegelijk. Allerlei emoties gingen door me heen. Ongeloof, verontwaardiging, boosheid, ontzetting.
Zelfs nu – terwijl ik dit schrijf, acht jaar later – en me weer voor de geest haal wat dat met me deed, merk ik dat mijn hartslag omhoog gaat en dat de spanning in mijn lijf toeneemt.
Moeilijk
Ik dacht weer terug aan wat er allemaal gebeurd was. Liefst zeven maanden lang had ik gedurende de stalkingsperiode niet gereageerd op telefoontjes en berichten van mijn ex-vriend en daarmee precies gedaan wat van me verwacht werd. Dat was bij tijd en wijle ongelooflijk moeilijk geweest. Ik had het waarschijnlijk niet gekund zonder de hulp van een aantal vrienden bij wie ik steeds mijn frustratie, woede en angst kwijt had gekund.
Het was nota bene nog maar twee maanden geleden dat ik bijna door mijn ex-vriend was vermoord. En dan is er een rechercheur die zoiets durft te zeggen! Had hij überhaupt het dossier wel gelezen? Ik was in shock. Stamelend zei ik tegen de wijkagent dat ik het echt heel erg vond wat zijn collega had verteld. De wijkagent zag wat het met me deed en wist ook niet goed wat hij moest zeggen.
Verhalen
Uit verhalen in de media en boeken en vanuit gesprekken met andere slachtoffers weet ik dat het vaker voorkomt dat de communicatie met politie en justitie zodanig verloopt dat het voelt alsof je opnieuw wordt aangevallen. Juist door mensen die er dienen te zijn om je te beschermen.
Wat maakt dat een rechercheur zoiets zegt, heb ik me geregeld afgevraagd. Was hij misschien murw geworden? Kon hij zich nog wel verplaatsen in de impact van zo’n uitspraak op slachtoffers? Had hij er misschien niet bij stilgestaan dat zijn collega, de wijkagent, dit aan mij door zou geven? En wat was eigenlijk de reden geweest dat de wijkagent die uitspraken aan mij had doorverteld?
Ik vroeg me later zelfs af of ik dit liever niet had gehoord. Dat is natuurlijk onmogelijk te beantwoorden, want het was al gebeurd. Uiteindelijk werd deze enorme klap een van mijn drijfveren om met mijn verhaal naar buiten te komen.
Murw
Als veiligheidskundige heb ik in bedrijven vaak mensen gezien die om allerlei redenen murw zijn geworden. Van werknemers tot en met directieleden. Het gaat dan om mensen die gestopt zijn om zich druk te maken over zaken die niet goed verlopen. Vaak omdat ze voortdurend tegen spreekwoordelijke muren zijn opgelopen.

Zij voelen zich niet gehoord en worden niet serieus genomen. Deze mensen hebben niet de veranderingen zien gebeuren die ze hadden voorgesteld of in gang hadden gezet. Het gaat om mensen die de moed hebben opgegeven dat het beter kan worden.
Bezuinigingen
Zou zoiets ook kunnen spelen bij de politie? Er zijn zoveel bezuinigingen en reorganisaties binnen de politieorganisatie geweest; welke impact heeft dat gehad op dienders die ongetwijfeld ooit met veel enthousiasme en idealen bij de politie gingen werken? Wat doet het met iemand als je al die nare en minder nare situaties voorbij ziet komen terwijl je daar maar in beperkte mate invloed op hebt?
Wat is er nodig om de kans te verkleinen op vernietigende communicatie, die het al opgedane trauma alleen nog maar verergert? Het is onmogelijk om zoiets helemaal te voorkomen, waarschijnlijk. We zijn immers mensen en zijn niet onfeilbaar. Maar ik hoop dat iedereen die te maken heeft met slachtoffers blijft reflecteren op de manier van communiceren. Met elkaar als collega’s en met slachtoffers.
*Lees hier de vorige column die Annemarie schreef.