De arbeidsdeskundige van het UWV belde me op 26 mei 2020. In de weken voorafgaand aan dit telefoontje was mijn medisch dossier uitgebreid beoordeeld door de verzekeringsarts. Zij en de arbeidsdeskundige hadden de lichamelijke en psychische klachten die me toenemend beperkten bij de uitvoering van mijn werk, bijzonder punctueel in kaart gebracht.
De uitslag van hun onderzoek was dat ik in aanmerking kwam voor een WIA/WGA-uitkering. Het heeft twee jaar geduurd voordat ik eraan toe was deze column over mijn arbeidsongeschiktheid te schrijven. De schaamte die ik gevoeld heb over het feit dat ik een overheidsuitkering ontvang, was huizenhoog. Ondanks de moord op mijn zus, heb ik jarenlang keihard gewerkt om revalidatiearts te kunnen worden. Dat ging zeker niet zonder slag of stoot, toen mijn droom definitief in duigen viel, was ik maandenlang van slag.
Noodgedwongen
In juni 2012 – ik was destijds nog bezig met de specialistische vervolgopleiding om revalidatiearts te worden – liep ik voor het eerst dermate vast in mijn werk dat ik me noodgedwongen ziek meldde bij de opleider. Ik vertelde hem dat ik een burn-out had en dat dit gepaard ging met lichamelijke en mentale klachten. Die openhartigheid over de aard en de duur van mijn klachten, kwam me later duur te staan. In juni 2013, krap twee weken nadat ik volledig hersteld was gemeld bij de RGS – de landelijke medisch specialistische registratiecommissie – probeerde de opleider revalidatiegeneeskunde me te ontslaan. In de maanden voorafgaand aan dit volkomen onverwachte ontslaggesprek, heeft er nooit een functioneringsgesprek plaats gevonden. Ik werkte tot de formele melding van herstel slechts op ‘arbeidstherapeutische’ basis. Dat ik niet getoetst werd en er geen beoordelingsverslagen werden geschreven over de voortgang van mijn opleiding, leek mij dan ook logisch.

Ik herinner mij goed dat ik verbijsterd was over de totale desinteresse die ik ontmoette toen ik startte met re-integreren. Niemand van de medische staf nam de moeite om te informeren hoe het werkelijk met mij ging. Er werd niet gevraagd of het hervatten van mijn taken en verantwoordelijkheden mij gemakkelijk af gingen of misschien juist te zwaar vielen.
Toekomst
Evenmin werd er geïnformeerd hoe ik mijn toekomst als revalidatiearts wilde invullen. De chronische rouw, het verdriet waar ik mee worstelde, en de drive die ik voelde om mijn specialisatie succesvol af te willen ronden: de opleider en de supervisors hebben er nooit met mij over gesproken. Geen van hen leek zich raad te weten met mij als rouwende collega. Wat het juist zo onthutsend maakt, is dat de revalidatiegeneeskundige vakgroep de verantwoordelijkheid voor het wel of niet succesvol kunnen voortzetten van mijn specialisatie volledig bij mij als individu neerlegde. Het ontbrak hen aan de bereidheid om gezamenlijk te onderzoeken welke mogelijkheden er waren om de opleidingsvoorwaarden flexibeler in te vullen zodat ik ondanks mijn energetische beperkingen, toch in staat zou zijn om revalidatiearts te kunnen worden. In plaats daarvan kozen zij unaniem voor een oplossing die met name voor hen het gemakkelijkst en het minst belastend was. Ik werd ongeschikt verklaard met als doel mij te kunnen ontslaan.
Ongeschikt
Ik deel deze ontslagervaring omdat mijn oud-opleider van mening was dat ik juist vanwege mijn psychische kwetsbaarheid ‘ongeschikt was voor het werk van een revalidatiearts in opleiding.’ Ik dacht daar anders over. Met steun van een jurist won ik het geschil dat ik had aan gespannen bij de geschillencommissie van de RGS. De beslissing dat mijn opleiding voortijdig moest worden beëindigd, werd in november 2013 van tafel geveegd met voldoende argumenten van mijn zijde. Toch kon ik daarna de zure vruchten van mijn overwinning plukken. De opleider ondervond geen enkel negatief gevolg van zijn voorbarige conclusie over mijn vermeende ongeschiktheid. Hij heeft zijn werkzaamheden als revalidatiearts en opleider geen dag hoeven onderbreken.
Ik liep daarentegen gigantische vertraging op omdat ik eerst vijf maanden moest wachten op de uitspraak van de geschillencommissie. Daarna duurde het nog eens vier maanden alvorens er een opleidingsziekenhuis werd gevonden waar ik een tweede kans kreeg zodat ik alsnog mijn specialisatie succesvol af kon ronden.
Te kostbaar
De directeur van de organisatie waar ik als revalidatiearts voor werkte toen ik me in juli 2018 ziek meldde, betitelde mijn gezondheidssituatie voor mij persoonlijk als ‘erg vervelend.’ Uit zijn gedragingen bleek dat mijn afwezigheid voor zijn organisatie vooral als ‘te kostbaar’ werd beschouwd. Meerdere keren kreeg ik te horen dat mijn uitval ‘primair het gevolg was van mijn persoonlijke omstandigheden.’ Door als werkgever deze visie aan te nemen, vrijwaarde hij indirect zichzelf van de verantwoordelijkheid om gezamenlijk te onderzoeken op welke manier het mogelijk was om mijn werkzaamheden weer met plezier op te kunnen oppakken.

Pas na mijn ontslag in het najaar van 2020 zag ik glashelder in, dat ook deze werkgever vanwege mijn psychische klachten besloten had om niet meer dan het hoogstnodige in mij te investeren. Zijn en mijn normen en waarden lagen zo mijlenver uit elkaar dat ik met heel veel verdriet, mij erbij heb neergelegd dat ik niet alleen afscheid moest nemen van deze werkgever en mijn voormalige collega’s. Door mijn arbeidsongeschiktheid werd ik gedwongen om ook afscheid te nemen van mijn professionele identiteit. De deskundigen stelden allemaal dat ik nooit meer als revalidatiearts zou kunnen werken. Dat het onvrijwillig verliezen van je baan ook kan leiden tot rouwklachten, met name wanneer het ontslag onverwacht komt en onrechtvaardig voelt, is onlangs aangetoond door psycholoog en wetenschappelijk onderzoeker Janske van Eersel. Op 21 juni is zij aan de Universiteit van Utrecht gepromoveerd op dit onderwerp.
Gelijkwaardigheid
De revalidatiegeneeskunde is bij uitstek gespecialiseerd in de behandeling en begeleiding van patiënten met chronische beperkingen. Desondanks heb ik ervaren dat een werkgever, collega-revalidatieartsen en opleiders en supervisors niet in staat waren om naast mij te gaan staan om vanuit gelijkwaardigheid te bespreken wat ik dacht nodig te hebben om weer succesvol aan het werk te gaan. In plaats daarvan werd ik beoordeeld vanuit het hiërarchische denkkader van deze artsen; professionals die bovendien zelf vaak amper ervaring hadden met de gevolgen van een van de meest ingrijpende levenservaringen die je kunt meemaken.
In juni 2020, krap een maand na het telefoontje van de UWV-arbeidsdeskundige stelde de psycholoog van Arq Nationaal Psychotrauma centrum vast dat ik naast PTSS, ook een Persisterende Complexe Rouw Stoornis (PCRS ) heb. Acht jaar eerder kwam ik voor het eerst in behandeling bij een psycholoog. Toch werd pas achttien jaar na de moord op mijn zus de juiste diagnose gesteld. De burn-out die ik in 2012 dacht gehad te hebben, was nooit een burn-out geweest. Mijn voortdurende gevoelens van machteloosheid, het aanhoudende verdriet dat telkens weer opvlamde, de moeite die ik had om te goed functioneren in mijn werk: pas nu weet ik dat dit allemaal gevolgen waren van chronische PTSS en PCRS. Was ik ook in de WIA terecht gekomen wanneer ik binnen tien jaar na de moord op mijn zus, wel adequaat behandeld was voor mijn aanhoudende rouwklachten?
Overtuigd
Je kunt je afvragen of ik – sinds ik formeel door het UWV arbeidsongeschikt ben verklaard – alsnog van mening ben dat mijn oud-opleider gelijk had toen hij in juni 2013 zei dat het ‘te zwaar voor mij zou zijn om de specialisatie tot revalidatiearts af te ronden.’ Ondanks het persisteren van mijn klachten ben ik er gaandeweg steeds duidelijker van overtuigd geraakt dat ik (binnen de grenzen van mijn energiereserves en door mij te gaan richten op slechts een specifieke patiënten diagnosegroep) bij uitstek geschikt ben om als revalidatiearts te werken. Sterker nog; ik kan me veel beter dan legio collega’s dat kunnen, moeiteloos verplaatsen in de problemen en het verdriet van de chronische zieke patiënten die ik tegenover mij tref.
Ik weet uit ervaring hoe ontzettend moeilijk het is om een balans te vinden in je leven als je een chronische aandoening hebt. Ik weet hoe onzeker en kwetsbaar je je kunt voelen wanneer je afhankelijk bent van de compassie van de professional tegenover je. Empathie is niet iets wat artsen uit een boekje kunnen leren. De empathie die ik laat zien, is altijd gebaseerd op mijn eigen ervaringen met tegenslag. Ik hoef geen moeite te doen om mij te kunnen verplaatsen in het lot van een patiënt, ik ben geen afstandelijke professional. Ik ben, net als zij, ook patiënt. Vanuit die dubbele rol kan ik moeiteloos vanuit gelijkwaardigheid naast patiënten gaan staan. Want net als zij, ben ook ik kwetsbaar en juist deze kwetsbaarheid is een van mijn krachtigste eigenschappen als professional.
Moord
De moord op mijn zus heeft er onherroepelijk toe heeft geleid dat ik net als mijn moeder, levenslang een zekere kwetsbaarheid bij mij draag. Als arts en als ervaringsdeskundige ben ik van mening dat alle nabestaanden van moord en doodslag een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen en persisteren van lichamelijke en of psychische klachten. Natuurlijk is het niet realistisch om alle obstakels die ik in mijn carrière ben tegengekomen op Nadia’s moordenaar af te schuiven. Toch is het bijzonder pijnlijk om te beseffen dat het ruim achttien jaar heeft geduurd voordat ik de juiste diagnose kreeg en dat ik pas daarna in aanmerking kwam voor een bij mijn situatie passende adequate psychologische behandeling.

Professionals werkzaam in de GGZ denken nu wellicht dat mijn situatie en de daarop volgende arbeidsongeschiktheid een uitzondering is. Mijn zus is immers bijna twintig jaar geleden omgebracht. In die tijd waren de criteria om in aanmerking te komen voor de diagnose PTSS veel scherper gesteld. Volgens de oude criteria voldeed ik eerder niet aan de kenmerken van PTSS. Daar komt bij dat de diagnose PCRS formeel pas sinds januari 2017 in de DSM5 (het diagnostisch en statisch handboek dat psychiaters en psychologen hanteren bij hun diagnosestelling) is opgenomen.
Toch is mijn situatie absoluut niet uniek. Ik hoor van heel veel nabestaanden – ook van mensen van wie korter dan vijf jaar geleden een dierbare is vermoord – uitermate schrijnende verhalen. Net als ik lopen zij vast in hun werk en in de hulpverlening. Voor mij staat als een paal boven water dat de persisterende, complexe rouwstoornis onder hulpverleners in de GGZ nog zo onbekend is, dat deze diagnose over het algemeen niet (of veel te laat) wordt vastgesteld. De diagnose PTSS wordt over het algemeen wel eerder herkend. Maar ook dan lopen nabestaanden er tegenaan dat een juiste diagnosestelling, te vaak niet leidt tot een adequate op maat gemaakte behandeling. Dit alles heeft ook bij deze lotgenoten verstrekkende gevolgen voor hun arbeidsgeschiktheid op de lange termijn.
Promoveerde
Al in januari 2017 promoveerde criminoloog en senior wetenschappelijk onderzoeker Mariëtte van Denderen op het onderwerp ‘rouw na moord’. Van de 312 nabestaanden na moord of doodslag die deelnamen aan haar wetenschappelijke onderzoek, ervoer 33% PTSS klachten en 82% aanhoudende gecompliceerde rouwklachten. Dit onderzoek had niet tot doel om vast te stellen hoeveel procent van de nabestaanden voldeed aan de diagnoses PTSS of PCRS. Toch zijn deze uitkomsten dermate hoog dat ik vermoed dat onder de nabestaanden bij wie er sprake is van PTSS- of PCRS-symptomen, meer dan de helft ook problemen zal ondervinden of heeft ondervonden in de uitvoering van hun werk. Helaas is nog nooit onderzocht of het ziekteverzuim onder nabestaanden van dodelijke geweldsdelicten aanzienlijk hoger is in vergelijking met de algemene bevolking.

In ons land bestaat een miljoenenverslindend maatschappelijk vangnet dat de rehabilitatie van daders en ex-gedetineerden faciliteert. Daarentegen is er nog steeds geen adequaat vangnet om nabestaanden van dodelijke geweldsdelicten te ondersteunen bij het voorkomen van hun arbeidsuitval. Met deze column wil ik de overheid en wetenschappelijk onderzoekers, nadrukkelijk oproepen om het verborgen verlies aan arbeidspotentieel in onze specifieke doelgroep inzichtelijk te maken. Er dient meer werk te worden gemaakt van beter passende behandelmogelijkheden zodat langdurig ziekteverzuim kan worden voorkomen.
*Meer lezen van Lucinda? Hier vind je haar vorige column.
Wat een openheid over de gevolgen van deze ontzettend erge ervaring! En het doel dat met deze openheid wordt beoogd: meer kennis van, meer delen van ervaringen en studie om alle betrokkenen in dit werkveld te dienen, niet in het laatst ten gunste van langdurig uitgevallen medewerkers. Dank voor het delen!
Er ontstaat extra rouw door onvermogen bij werkgevers én collega’s hoe je omgaat met een collega die plotseling een groot persoonlijk leed, innerlijke pijn en verdriet moet meetorsen (“terecht gekomen in de verkeerde film” in volkstaal. “Je voelt en snapt het pas als je het zelf hebt meegemaakt”). Maar datzelfde geldt voor o.m. huis- en bedrijfsartsen, arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen UWV. Wat zien zij een boel persoonlijk leed voorbij komen! En dan weten dat je functioneel (!) aan protocollen van de WVP gebonden zijn v w.b de arbeidscontext. Zij zijn professioneel bezig vanuit hun (kennis) positie. De vraag is waar en met hoeveel eigen empathische ruimte en hun persoonlijke menszijn een plaats heeft (of heeft gekregen in de wet)?
Jarenlang werkte ik als ZZP -er samen met werknemers: als psychotherapeute (verwijzing huisartsen) en als reintegratie- en loopbaanbegeleider (opdrachten bedrijven). Allemaal werknemers met langdurig ziekteverzuim in 1e en 2e spoor WVP. Velen keerden terug in hun oorspronkelijk werk, (zoals het doel is van de WVP), soms met kleine aanpassingen en in elk geval met meer ‘awareness’ bij leidinggevenden, collega’s, pz e.d Maar ook bij werkgevers gezeten met mijn cliënten, niet om te “strijden” maar juist om uitleg te geven over de WVP, hoe interpreteer je de verschillende fasen, wat zijn de benodigde communicatievaardigheden, in gesprek te zijn, de anderen weer te “ont-moeten” . Zodat de werknemer zich weer ondersteund weet in de oplossingsrichting van mentaal herstel. Om de juiste vragen te stellen hoe de inhoudelijke WVP doelen te hanteren. Om zo concreet mogelijke en o zo kleine subdoelen af te spreken binnen het reïntegratietraject WVP. Soms ging ik zelfs mee naar de bedrijfsarts of UWV, niet om de strijd aan te gaan maar om een ander licht te laten schijnen op de ontstane situatie voor organisatie en medewerker. Beide belangen in balans proberen te krijgen. En ja, soms lukte dat gezamenlijk optreden helaas niet. De opbrengst was dan wel dat de cliënt zich meer en meer verstand was geworden niet meer te passen binnen die organisatiecultuur. En aanvaarding ervan de weg opende naar ander perspectief.
Het enorme spanningsveld tussen enerzijds de economische organisatie belangen en anderzijds de menselijke belangen openbaart zich nergens zo scherp als in deze situaties
Want “eigenlijk ben ik niet ziek, want ik vertoon een hele gebruikelijke en volstrekt gezonde menselijke reactie op iets héél ergs wat me plotseling overkomt”!
In dit soort casussen zijn m.i werkgever, management, P&O medewerkers en betrokken medewerkers van het UWV in de valkuil van “medicaliseren” gestapt, bewust of onbewust. Want de WVP voorziet helemaal niet in deze uitval door persoonlijke heftige ervaringen en “de normaal menselijk gezonde reactie” !
Maar partijen moeten het WVP kader wel ervoor gebruiken. Gemakshalve? Omdat er toch heel wat geld mee gemoeid is? Ik weet het niet. Ik blijf vertrouwen houden…
Wat wel zou kunnen:
In de wetgeving zou dit begrip ” actief door werkgever medicaliseren is niet toegestaan” als verbod (!) scherper moeten worden omschreven. Een aanvullende wettekst zou hierin kunnen voorzien.
Maar het gaat hier ook en vooral om Empathie: wanneer bij juist zeer stressvolle levensgebeurtenissen (ook vaak het geval bij burnout achterliggende gronden) de hoogst benodigde empathie ontbreekt, dat helpt de wetgevende WVP herstelroute niets. Wanneer de organisatiecultuur met financiële belangen en navenant enorme tijdsdruk en gehaastheid voorop staan, zullen de toevallige P&O-er, de teamleider, de manager, de collega-s enz. die cultuur ook bij zich dragen in woord en daad. De “gap” tussen dit persoonlijk enorme leed van een collega is soms veel te groot om te kunnen worden begrepen, te worden verstaan door de collega’s, de leidinggevende. Ze voelen zich onmachtig geworden, ook zomaar opeens. Ze zijn niet therapeutisch opgeleid, terwijl juist hun uitgevallen werknemers die plotseling in zo’n emotionele achtbaan terechtkomen, de empathie gevoelige interventies zo hard nodig hebben. Daaraan aandacht besteden, is een blijvende must en leerschool voor alle gesprekspartners. Respect, empathisch vermogen, verantwoordelijkheid nemen en geven, transparantie, denken en handelen in mogelijkheden samen met werknemers; ze zijn cruciaal. En ook realistisch: maximaal resultaat bestaat niet, optimaal resultaat altijd!
Wat dapper en openhartig geschreven. Ik deel jouw mening, meer aandacht voor passende behandeling. De allereerste afbeelding in jouw column is zo veelzeggend…….
Wat een prachtig en tegelijkertijd schrikbarend verhaal. Je wendt je tot opleiders van revalidatie artsen om mede een oplossing te ontwerpen voor jouw kwetsbare deel waar je in de opleiding tegenaan loopt. Zij keren je na beleefd met afweer doordrenkt gemompel de rug toe. Daarop staat: zoek het zelf maar uit. Het is jouw persoonlijk probleem. Wat een arrogante en domme houding van de opleiders. Deze hadden met jou goud in handen als ervaringsdeskundige revalidatie arts. Wat een ouderwets en sukkelig onprofessioneel gedrag van deze mensen. Weinig tot geen empathisch vermogen. Het lijkt mij dat je als revalidatie arts daarvan wel iets moet hebben. Misschien heb je er iets aan als je eens naar de website van de Vereniging van Ervaringsdeskundigen gaat. Daar zul je je verhaal wel kwijt kunnen. Met wellicht een constructieve mogelijkheid om met je verhaal iets te kunnen doen! Veel sterkte en take care.